Haben, sein, werden. Instaptoets grammatica 1/12 KAPITEL

Transkript

1 1/12 Haben, sein, werden Vul de vertaling van het vetgedrukte werkwoord in. Vul de vertaling van het vetgedrukte werkwoord in. du damals schon einen neuen Computer? (Had) gestern noch bei ihm gewesen. (ben) lieber etwas anderes machen. (zou) Er sich am liebsten einen Film angesehen. (zou hebben) gestern im Museum. (waren) Er in der Schule von seiner Mutter angerufen. (werd) Ihr doch auch schon von dieser Sache gehört? (hebben) mit einem solchen Ergebnis nicht zufrieden. (zou zijn) nächstes Jahr nach Italien fahren. (zullen) die Verabredung leider vergessen. (hadden) Wo du letzte Woche? (was) uns freuen, wenn Sie uns Ihre Meinung mitteilen. (zouden) Wann sie 16 Jahre alt? (wordt) Nehmen wir an, Sie beim Militär. (zou zijn) du schon einmal von einem Laufrad gehört? (Heb)

2 2/12 Modale werkwoorden Kies de juiste vertaling van het vetgedrukte werkwoord. ausgehen. (mag) Er lesen sollte. (wist) (zou kunnen) Meine Schwester einmal treffen. (zou willen) Er Peter Mathelehrer. (vond aardig) würdet. (zouden weten) Hans, (kun) endlich auch am Wochenende nicht, dass er dieses Buch auch dich um 4 Uhr abholen. ihn bestimmt noch gleich zum Direktor kommen. (moet) vor allem seinen neuen gerne, wann ihr uns abholen du mich morgen anrufen? Vul de vertaling van het vetgedrukte werkwoord in. meine Hausaufgaben noch machen. (moest) uns diesen Film noch ansehen. (mochten) Mein Vater noch ein Glas Wein. (lust) Ihr mich doch warnen! (konden) am Samstag schwimmen gehen. (wilden) Du doch, dass du um 5 Uhr bei Peter sein sollst. (weet) ich Sie am Wochenende anrufen? (zou mogen) mal was für meinen Körper tun. (zou moeten)

3 3/12 Sterke en zwakke werkwoorden Vul de vertaling van het vetgedrukte werkwoord in. Vul de vertaling van het vetgedrukte werkwoord in. Was du am liebsten? (eet) Er hat die Frage nicht. (beantwoord) das Buch sehr interessant. (vond) du bitte auf mich? (wacht) habe das Fahrrad. (gerepareerd) Die Bücher auf seinem Schreibtisch. (lagen) Wen hast du alles? (uitgenodigd) fast nichts mehr. (hoor) Als der Krankenwagen kam, er noch. (ademde) Weshalb ihr am Wochenende zu Hause? (bleven) Du doch Peter, oder? (heet) Mein Bruder hat vorige Woche 100 Euro. (verdiend) habe meinen Kuli. (gezocht) Meine Freunde überhaupt keine CDs mehr. (kopen) Er hat den ganzen Nachmittag vor dem Fernseher. (gezeten)

4 4/12 Naamvalsbepaling en uitgangen Kies bij elke zin eerst de juiste naamval van het vetgedrukte woord. Kies daarna de juiste vertaling van dat woord. fahre dieses Jahr mit (mijn) Freunden (mv) in Urlaub. Kannst du das (jouw) Vater (der) fragen? Kies bij elke zin eerst de juiste naamval van het vetgedrukte woord. Kies daarna de juiste vertaling van dat woord. In welcher Zeitschrift hast du (deze) Artikel (der) gefunden? hoffe, dass es (een) Lösung (die) geben wird. schaue mir (dit) Programm (das) immer an. Das ist (het) größte Haus (das) in der Straße. (Zijn) Bruder (der) wohnt jetzt in Apeldoorn. lege mich für eine Stunde in (het) Bett (das). freuen uns schon auf (jouw) Besuch (der). Sie wohnen seit (een) Jahr (das) neben uns. Die Tassen stehen in (de) Schrank (der). Bei ihrem Stadtbummel haben sie (elke) Laden (der) besucht. Es gibt zwischen (deze) Staaten (mv) schon zwei Jahre Krieg. Hast du Lust, morgen mit mir in (de) Kino (das) zu gehen? Am Wochenende fahren wir zu (mijn) Großeltern (mv). Wie würdest du (deze) Frage (die) beantworten? Er hat (onze) Freunden (mv) nichts geschickt. Er hat mich an (een) Samstag (der) besucht.

5 5/12 Persoonlijke voornaamwoorden Kies bij elke zin eerst de juiste naamval van het vetgedrukte persoonlijk voornaamwoord. Kies daarna de juiste vertaling van dat woord. Wo hast du (hem) gesehen? Kies bij elke zin eerst de juiste naamval van het vetgedrukte persoonlijk voornaamwoord. Kies daarna de juiste vertaling van dat woord. Voriges Jahr sind wir mit (hen) in Urlaub gefahren. Um (mij) brauchst du dir keine Sorgen zu machen. Möchtest du mit (ons) ins Kino gehen? Du sollst (haar) nicht drohen! habe das nur für (haar) gemacht. warte schon eine halbe Stunde auf (jou). Im Stadion saß ich hinter (jou). Kann ich (jullie) dabei helfen? (Jullie) würdet doch auch kommen? (Ik) habe keine Lust, diese Arbeit zu erledigen. Herr Müller, darf ich (u) bitten, meine Mail zu beantworten? habe mit (hem) schon lange nicht mehr geredet. habe (haar) gestern noch angerufen. Sie haben (ons) mit Ihrer Bemerkung beleidigt.

6 6/12 Voeg- en bijwoorden Klik op de juiste vertaling van het vetgedrukte voeg- of bijwoord. Er lief schnell weiter als / wenn / wann er mich sah. (toen) Klik op de juiste vertaling van het vetgedrukte voeg- of bijwoord. weiß noch nicht, ob / oder ich auch kommen werde. (of) Magst du lieber Tee ob / oder Kaffee? (of) hörte, dass / das du krank warst. (dat) Wie seid ihr denn / dann auf diese Idee gekommen? (dan) Er ist nicht groß, aber / nur / sondern klein. (maar) Er verdient aber / nur / sondern 2,40 die Stunde. (maar) Wenn du das tust, (dan) denn / dann belohne ich dich. Du als / wie mein Freund hättest besser wissen müssen. (als) Das Haus, das / dass du da siehst, gehört komme wohl zu dir, aber / nur / sondern mein Bruder bleibt lieber zu Hause. (maar) Er lacht, denn / weil er freut sich. (want) meinen Eltern. (dat) freue mich, als / wenn kommst. (als) / wann du auch Claudia ist nicht so klein als / wie ihre Schwester. (als) Das geht nicht, denn / weil ich krank bin. (omdat)

7 7/12 Voorzetsels Kies de juiste vertaling van het vetgedrukte voorzetsel. Nächstes Jahr fahren wir (naar) Am Wochenende bin ich (bij) warten Das ist Dieses Geschenk ist Er liegt schon den ganzen Tag (op) Österreich. meinem Onkel. dem Kino auf euch. (voor) einem Freitag passiert. (op) Im Sommer fährt er am liebsten (naar) Fährst du noch (naar) Er setzte sich Zeitung. (op) Das mache ich doch gerne meine Mutter. (voor) der Couch. deinen Verwandten? einen Stuhl und las die die Türkei. dich! (voor)

8 8/12 Het betrekkelijk voornaamwoord Kies of het betrekkelijk voornaamwoord tussen haakjes op een der-, een die- of een das-woord terugslaat of op een meervoud. Kies vervolgens de juiste naamval waarin het betrekkelijk voornaamwoord staat. Kies tot slot de juiste vertaling van het betrekkelijk voornaamwoord. Das Bein, (dat) der Arzt untersucht hat, sollte amputiert werden. Die Leute, mit (die) wir Hockey spielen, kennen wir schon lange. Kennst du meine Nachbarin, (die) ich grüßte schon? habe den Film, (die) es gestern im Fernsehen gab, schon im Kino gesehen. Das Haus, (waarvan de) Bau im Jahr 1880 begonnen wurde, umfasst eine Fläche von mehr als 7000 Quadratmetern. Er hat mit den beiden Brüdern, zwischen (die) es immer Streit gibt, geredet. Die Schüler erwarten einen Lehrer (die) weiß, was er will. Für den Konflikt, (die) viel Stress verursacht, hat das Ehepaar noch keine Lösung gefunden. Die Frau, (wier) Mann noch nicht da war, rief ihre Freundin an. Kennst du die Kinder (die) er ein Eis gab, nicht?

9 9/12 Rangtelwoorden Kies wat de naamval van het zinsdeel waarin het vetgedrukte rangtelwoord staat bepaalt: voorzetsel, werkwoord of hij/hem-proef? Kies vervolgens de naamval waarin het rangtelwoord staat. Kies tot slot de juiste vertaling en vervoeging van het rangtelwoord. Achter het zelfstandig naamwoord staat het geslacht. Am (elfde) Februar (der) wird das Auto von Papst Johannes Paul II. versteigert. Zu Weihnachten gab es die (honderdste) Wiederholung (die) dieser Sendung. Sie belegte den (twaalfde) Platz (der). Die Durchquerung des (zesde) Kontinents (der) dauert zwei Monate. freue mich schon auf den (vierde) Film (der). September ist der (zevende) Monat (der) des Jahres. Nach der (tweede) Runde (die) liegen die Favoriten wie erwartet vorn. Die Polizei folgte zum (derde) Mal (das) dem Verbrecher. Sie haben jetzt die (drieëndertigste) Ausgabe (die) der Lübecker Stadtzeitung in der Hand.

10 10/12 Trappen van vergelijking Kies of er in de zin sprake is van een stellende trap, een vergrotende trap of een overtreffende trap. Kies daarna (waar nodig) om welke naamval het gaat of kies als of wie. Kies ten slotte de juiste vertaling van het vetgedrukte woord. Sie ist ebenso (aardig) wie / als ihre Schwester. Dieses Mädchen singt (het mooist). Jürgen ist (luier) wie / als ich. Er ist ein (vriendelijke) Junge (der). Verkaufen Sie keine (goedkopere) Schuhe (mv)? Die Liste der (snelste) Computer (mv) wurde auf der Konferenz vorgestellt. In Spanien ist es (warmer) wie / als hier. Findest du die Aufgabe (gemakkelijk)?

11 11/12 Trappen van vergelijking Kies of er in de zin sprake is van een stellende trap, een vergrotende trap of een overtreffende trap. Kies daarna (waar nodig) om welke naamval het gaat of kies als of wie. Kies ten slotte de juiste vertaling van het vetgedrukte woord. Auf dem (kleinere) Boot (das) können vier Gäste schlafen. Wie heißt der (beroemdste) Dirigent der Welt? Inge ist (knapper) wie / als Fiona. Die letzte Rechung war (het hoogst). freue mich darauf, den Film auch in der (langere) Fassung (die) gesehen zu haben. Man bestellte den (zuurste) Weißwein (der). So (rijk) wie / als Bill Gates werde ich ja nie.

12 12/12 Score Haben, sein, werden Modale werkwoorden Sterke en zwakke werkwoorden Naamvalsbepaling en uitgangen Persoonlijke voornaamwoorden Voeg- en bijwoorden Voorzetsels Het betrekkelijk voornaamwoord Rangtelwoorden Trappen van vergelijking Totaal Als je totale score hoger is dan 70%, hoef je de volgende opgaven niet maken