GRUSSWORT???? INHALTSVERZEICHNIS????? IMPRESSUM????????

Transkript

1 GRUSSWORT???? INHALTSVERZEICHNIS????? IMPRESSUM???????? 1

2 Name: Anschrift: Telefon (das) telefoon (de) téléphone (le) Handy (das) gsm (de) gsm (le) / portable (le) Telefonkarte (die) telefoonkaart (de) carte téléphonique (la) Vorwahl (die) zonenummer (het) numéro (le) zonal / préfixe (le) Durchwahl (die) toestelnummer (het) ligne direct (la) Landesvorwahl nach Deutschland landnummer naar Duitsland indicatif international pour l Allemagne Landesvorwahl nach Belgien landnummer naar België indicatif international pour la Belgique Landesvorwahl in die Niederlanden landnummer naar Nederland indicatif international pour les Pays-Bas Landesvorwahl nach Luxemburg landnummer naar Luxemburg indicatif international pour le Luxembourg Wichtige Nummern in Deutschland Belangrijke nummers in Duitsland Numéros importants en Allemagne 110 Notruf (der) / noodnummer (het) / services Krankenwagen (der) ziekenwagen (de) d urgences (les) / ambulance (l f.) 110 (Polizei) (die) politie (de) police (la) 112 (Feuerwehr) (die) brandweer (de) pompiers (les) Auskunft (die) inlichtingen (de) renseignements (les) SMS (die) sms (de) sms (le) / texto (le) Internet (das) internet (het) Internet (l ; m.) (die) (de) courrier (le) électronique / courriel (le) / mél (le), (l ; m.) -Adresse (die) adres (het) adresse (l ; f.) du courrier électronique / l adresse Postfach (das) postbus (de) boîte (la) postale Briefmarke (die) postzegel (de) timbre (le) poste Telefonieren / anrufen telefoneren téléphoner simsen sms en envoyer des sms Ich habe einen Ik heb een J ai reçu un Anruf bekommen. telefoontje appel téléphonique / gekregen. un coup de fil RUFNUMMERN TELEFOONNUMMERS NUMEROS DE TELEPHONE 2 2 3

3 ja ja oui nein nee non danke dank u / dank je merci bitte alstublieft / alsjeblieft s il vous plaît Guten Morgen! Goeiemorgen! Bonjour! Guten Tag! Dag! / Goeiedag! Bonjour! Guten Abend! Goeienavond! Bonsoir! Gute Nacht! Goeienacht! Bonne nuit! Slaap wel! Hallo! Hallo! Salut! / Bonjour! Wie geht s? Hoe gaat het? Comment ça va? / Ça va? Woher kommen Sie? Waar komt Vous venez d où? / u vandaan? D où venez-vous? aus Belgien / uit België / de Belgique / aus Frankreich / uit Frankrijk / de France / aus den Niederlanden / uit Nederland / des Pays-Bas / Holland Holland de Hollande Ich bin... / Ik ben... / Je suis... / Ich heiße... Ik heet... Je m appelle... Ich komme aus... Ik kom uit Je viens de... Ich arbeite bei... Ik werk bij Je travaille chez Auf Wiedersehen! Tot ziens! Au revoir! Tschüss! Dag! Salut! / Au revoir! Bis dann! Tot straks! A tout à l heure Entschuldigung. Excuseer. Excusez-moi. Ich verstehe kein Deutsch. / Ich verstehe nur ein bisschen Deutsch. Ik verstaa geen / maar een beetje Duits. Je ne comprends pas l allemand. / Je ne comprends qu un peu d allemand. Ich habe nicht verstanden. Ik heb het niet verstaan. Je n ai pas compris. Bitte wiederholen Sie! Kunt u dat alstublieft herhalen? Pouvez-vous répéter, s.v.p.? Bitte etwas langsamer sprechen! Wat langzamer spreken alstublieft! Parlez plus lentement s.v.p.! Was bedeutet das? Wat wil dat zeggen? Qu est-ce que cela veut dire? Wie sagt man das auf Englisch? Hoe zeg je dat in het Engels? Comment le dites-vous en anglais? Ich habe keine Ahnung. Ik heb er geen flauw idee van. Je n ai aucune idée. ERSTE KONTAKTE EERSTE CONTACTEN PREMIER CONTACTS 4 5

4 eins een un zwei twee deux drei drie trois vier vier quatre fünf vijf cinq sechs zes six sieben zeven sept acht acht huit neun negen neuf zehn tien dix elf elf onze zwölf twaalf douze dreizehn dertien treize vierzehn veertien quatorze fünfzehn vijftien quinze sechszehn zestien seize siebzehn zeventien dix-sept achtzehn achttien dix-huit neunzehn negentien dix-neuf zwanzig twintig vingt einundzwanzig eenentwintig vingt et un dreißig dertig trente vierzig veertig quarante fünfzig vijftig cinquante sechzig zestig soixante siebzig zeventig septante (belg.) / soixante-dix achtzig tachtig quatre-vingts neunzig negentig nonante (belg.) / quatre-vingt-dix hundert honderd cent tausend duizend mille WIE VIEL? HOEVEEL? COMBIEN? (am) Montag maandag lundi (am) Dienstag dinsdag mardi (am) Mittwoch woensdag mercredi (am) Donnerstag donderdag jeudi (am) Freitag vrijdag vendredi (am) Samstag / Sonnabend zaterdag samedi (am) Sonntag zondag dimanche (im) Januar januari janvier (im) Februar februari février (im) März maart mars (im) April april avril (im) Mai mei mai (im) Juni juni juin (im) Juli juli juillet (im) August augustus août (im) September september septembre (im) Oktober oktober octobre (im) November november novembre (im) Dezember december décembre Wie spät ist es? Hoe laat is het? Quelle heure est-il? Es ist... Het is... Il est Wie spät? / Um wie viel Uhr? Hoe laat? A quelle heure? Um... Om A Wie lange Hoe lang Combien de temps dauert es? duurt het? cela dure(era)-t-il? (Noch) eine Stunde. (Nog) een uur. (Encore) une heure. WANN? WANNEER? QUAND? 6 7

5 Entschuldigung, Excuseer, Excusez-moi, / können Sie kunt u mij helpen? Pardon, mir helfen? pouvez-vous m aider? Wo ist der Waar is Où est la gare? Bahnhof? het station? Wie komme ich Hoe geraak ik Comment arriver zum Bahnhof? naar het station? à la gare? Wie weit ist es Hoe ver is het Est-ce loin pour bis zum Bahnhof? naar het station? aller à la gare? / La gare est-elle loin? Sie gehen... U gaat Vous allez Sie biegen ab... U slaat... af Vous tournez Sie nehmen... U neemt Vous prenez Sie überqueren... U dwarst / Vous traversez steekt over rechts rechts à droite links links à gauche geradeaus rechtdoor tout droit die erste de eerste premier (le) / première (la) die zweite de tweede le / la deuxième die dritte de derde le / la troisième Straße (die) straat (de) rue (la) Ampel (die) lichten, feux / verkeerslichten feux rouges (les) Kreuzung (die) kruispunt (het) carrefour (le) Rathaus (das) stadhuis (het) hôtel de ville (l ; m.) / mairie (la) Bahnhof (der) station (het) gare (la) Kirche (die) kerk (de) église (l ; f.) Hotel (das) hotel (het) hôtel (l ; m.) Gaststätte (die) / café (het) / café (le), Wirtschaft (die) café-restaurant (het) café-restaurant (le) Café (das) / café (het) / salon de thé (le) / Kneipe (die) tea-room (de) / tea-room (le) / kroeg (het) bistro (le) / bar (le) Restaurant (das) restaurant (het) restaurant (le) Supermarkt (der) supermarkt (de) supermarché (le) / hypermarché (l ) WEGBESCHREIBUNG WEGBESCHRIJVING DEMANDER / INDIQUER LE CHEMIN 8 9

6 Öffentliche openbaar transports publics / Verkehrsmittel vervoer en commun Bus (der) bus (de) bus (le) Straßenbahn (die) tram (de) tram(way) (le) U-Bahn (die) metro (de) métro (le) S-Bahn (die) agglomeratietrein (de) RER (le) Wo kann man einen Fahrschein / ein Ticket kaufen? Waar kan ik een kaartje kopen? Où puis-je acheter un billet / un ticket? Wie kommt man von... nach...? Kunt u mij de weg wijzen van naar...? Pouvez-vous m indiquer le chemin de à / au / à la? Können Sie mir die Verbindungen nennen / ausdrucken? Kunt u mij de aansluitingen zeggen / uitprinten? Pouvez-vous me donner / m imprimer les correspondances? Was kostet ein Fahrschein / ein Ticket? Hoeveel kost een kaartje / een ticket? Combien coûte un billet / un ticket? Gibt es Ermäßigungen? Zijn er kortingen? Y a-t-il des réductions? Wo sind wir gerade? Waar zijn we nu? Où sommes-nous maintenant? Wo muss ich umsteigen? Waar moet ik overstappen? Où dois-je changer / prendre la correspondance? Welche Haltestelle ist die nächste? Wat is / hoe heet de volgende halte? Quel est l arrêt suivant? Wie viele Haltestellen sind es bis...? Hoeveel haltes nog tot...? Combien d arrêts encore jusqu à? REISEN -IN DER STADT REIZEN -IN DE STAD VOYAGER -EN VILLE 10 11

7 Können Sie mir helfen? Kan u me helpen? Pouvez-vous m aider? Auto (das) / auto (de) / auto (l ; f.) / PKW (der) personenwagen (de) voiture (la) LKW (der) vrachtwagen (de) camion (le) fahren rijden conduire / rouler überholen inhalen dépasser blinken knipperen clignoter Fahrzeugschein (der) inschrijvingskaart (de) carte (la) / certificat (le) d immatriculation die Autobahn / de autosnelweg / prendre l auto- Bundesstraße rijksweg nemen route (f.) / nehmen la (route) nationale Rasthof (der) / autosnelweg- restoroute (le) Raststätte (die) restaurant (het) Ausfahrt (die) / afrit (de) / sortie (la), Einfahrt (die) oprit (de) entrée (l ; f.) einbiegen afslaan tourner / bifurquer anhalten stoppen s arrêter parken parkeren garer Tankstelle (die) tankstation (het) station-service (la) Benzin (das) benzine (de) essence (l ; f.) Normal normaal ordinaire Super superbenzine super Diesel diesel gas-oil Parkplatz (der) parkeerplaats (de) place (la) de parking Parkhaus (das) parkeertoren (de) parking (le) Tiefgarage (die) ondergrondse parking (le) souterrain parking (de) Nummernschild (das) nummerplaat (de) plaque (la) minéralogique Führerschein (der) rijbewijs (het) permis de conduire (le) Ampel (die) verkeerslicht (het) feu rouge (le) das Tempolimit ist 30 een snelheids- limitation (la) beperking tot de vitesse 30 / zone 30 (de) à 30 km/h Überholverbot (das) inhaalverbod (het) interdiction (l ; f) de doubler Stau (der) file (de) embouteillage (l ; m.) Panne (die) / pech, panne (de) / panne (la) / Unfall (der) ongeval (het) accident (l ; m.) Ich habe eine Ik heb een J ai une crevaison / (Reifen)Panne. lekke band. un pneu crevé. Vorderreifen (der) / voorband (de) / pneu (le) avant / (Hinter)reifen achterband (de) arrière Werkstatt (die) garage (de) garage (le) Abschleppwagen (der) takelwagen (de) dépanneuse (la) Protokoll (das) ongevalsaangifte (de) déclaration (la) d accident REISEN MIT DEM AUTO REIZEN MET DE WAGEN VOYAGER EN VOITURE Versicherung (die) verzekering (de) assurance (l ; f.) 12 13

8 Schalter (der) / loket (het) / guichet (le) / Reisezentrum (das) lokettenzaal (de) salle des guichets (la) Anschlusszug (der) aansluiting (de) correspondance (la) einen Anschluss een aansluiting rater la verpassen missen correspondance Bahn (die) / spoorweg (de) / chemin(s) (le/les) NMBS (de) de fer / SNCB (la) Zug (der) trein (de) train (le) IC / Intercity IC / Intercity (de) IC IC / Intercity (l ; m.) (der) ICE / Intercity- ICE / Intercity- ICE / Intercity- Express (der) Express (de) Express (l ; m.) IR / Interregio (der) IR / Interregio (de), TER, train IR (le) lokale trein Wagen / rijtuig (het) voiture (la) Wagon (der) (voyageurs) / wagon (le) (marchandises) Zuschlag (der) toeslag (de) supplément (le) Fahrkartenautomat (der) ticketautomaat (de) distributeur (le) de billets Fahrplan (der) dienstregeling, horaire (l ; m.) uurregeling (de) eine Fahrkarte een kaartje acheter un billet lösen kopen einen Sitzplatz een zitplaats réserver une reservieren reserveren place Zugverbindung treinverbinding (de) train (m) (die) von x van x naar y de x à y nach y fahrplanmäßig op tijd selon l horaire,...prévu Der Zug hat De trein heeft Le train a 10 Minuten 10 minuten 10 minutes Verspätung. vertraging. de retard. Der Zug fährt De trein komt Le train arrivera auf Gleis 8 aan op spoor 8 / voie 8 / partira ein / ab. vertrekt van spoor 8 de la voie 8. Ein-, aus-, in-, uit-, monter, embarquer / umsteigen overstappen descendre / changer Ist der Platz Is deze plaats La place est-elle noch frei? nog vrij? libre? Haben Sie Heeft u een Avez-vous einen Fahrplan? uurregeling? un horaire? Wann geht Wanneer gaat Quand part der nächste de eerstvolgende le prochain Zug nach...? trein naar? train pour? Wo finde ich Waar zijn de Où est la ein Schließfach? bagagekluizen / consigne lockers? automatique? REISEN -MIT DER BAHN REIZEN -MET DE TRAIN VOYAGER -EN TRAIN 14 15

9 Flughafen (der) luchthaven (de) aéroport (l ; m.) Abflug (der) vertrek (het) départ (le) Ankunft (die) aankomst (de) arrivée (l ; m.) Hin- und heen- en vol (le) Rückflug (der) terugvlucht (de) aller-retour starten opstijgen s envoler einen Anschluss- een aansluiting rater la flug verpassen missen correspondance Linienflug (der) lijnvlucht (de) vol (le) régulier Charterflug (der) chartervlucht (de) vol (le) charter Gepäck (das) bagage (de) bagage (le) Koffer (der) koffer (de) valise (la) landen landen atterrir einchecken inchecken enregistrer Check-in (der) inchecken (het) enregistrement (l ; m.) Fluggesellschaft (die) luchtvaartmaatschappij (de) compagnie (la) aérienne einen Flug buchen / een vlucht boeken réserver / umbuchen / omboeken / changer la réservation / stornieren annuleren annuler la réservation Reisetasche (die) reistas (de) sac (le) de voyage Fundbüro (das) loket voor bureau (le) verloren voorwerpen des objets perdus Ich wünsche Ik wens Je vous souhaite gute Reise / u een goede reis / un bon voyage / guten Flug vlucht un bon vol. REISEN -MIT DEM FLUGZEUG REIZEN -MET HET VLIEGTUIG VOYAGER -EN AVION 16 17

10 Was fehlt Ihnen? Wat scheelt er? Qu y a-t-il? / Qu est-ce qui ne va pas? Was tut Ihnen weh? Wat doet er pijn? Qu est-ce qui fait mal? Wo tut es weh? Waar heeft u pijn? Où avez-vous mal? Nehmen Sie andere Neemt u andere Prenez-vous Medikamente? medicijnen? d autres médicaments? Sind Sie Bent u Êtes-vous schwanger? in verwachting? enceinte? Wo sind Sie Waar bent u Où êtes-vous versichert? verzekerd? assuré? Bei welcher Bij welk Auprès de quelle Krankenkasse ziekenfonds mutuelle / sind Sie? bent u? mutualité (Belg.) / aisse maladie (France) êtes-vous assuré? Haben Sie Heeft een Avez-vous une einen Auslands- ziekenfondspas carte de mutuelle / de krankenschein? voor het buitenland? mutualité (Belg.) / de la caisse maladie (France) pour l étranger? Mir ist nicht gut. Ik voel me Je ne me niet goed. sens pas bien. Ich habe Schmerzen. Ik heb pijn. J ai mal. / J ai des douleurs. Mir geht es schlecht. Ik voel me beroerd. Je ne vais pas bien. Mir ist schlecht. Ik ben onwel. Je me sens mal. / Je suis indisposé. Ich habe Fieber. Ik heb koorts. J ai de la fièvre. Ich bin Diabetiker. Ik heb suikerziekte. Je suis diabétique. Ich habe eine Allergie. Ik heb een allergie. J ai une allergie. Kopfschmerzen hoofdpijn (de) mal (le) / (die, Pl.) maux (les) de tête Migräne (die) migraine (de) migraine (la) Halsschmerzen keelpijn (de) mal (le) de gorge (die, Pl.) Bauchschmerzen buikpijn (de) mal (le) au / (die, Pl.) de ventre Magenschmerzen maagpijn (de) gastralgie (la) (die, Pl.) Durchfall (der) buikloop (de) diarrhée (la) Schnupfen (der) verkoudheid (de) rhume (le) Husten (der) hoest (de) toux (la) Zahnschmerzen tandpijn (de) mal (le) de dents (die, pl.) Sonnenbrand (der) zonnesteek (de) coup (le) de soleil GESUNDHEIT GEZONDHEID SANTÉ 18 19

11 Drogerie (die) drogisterij (de) droguerie (la) Tablette (die) tablet (de) comprimé (le) Pille (die) pil (de) pilule (la) Aspirin (das) aspirine (de) aspirine (l ; f.) Schmerzmittel (das) pijnstiller (de) calmant (le) / sédatif (le) Abführmittel (das) laxeermiddel (het) laxatif (le) Schlaftablette slaappil (de) somnifère (le) Salbe (die) zalf (de) pommade (la) Creme (die) crème (de) crème (la) Heuschnupfen (der) hooikoorts (de) rhume(le) des foins Insektenstich (der) insectenbeet (de) piqûre (la) d insectes Arzt (der) arts, dokter, docteur (le) / geneesheer (de) médecin (le) Allgemeinmediziner (der), Hausarzt huisarts (de) médecin (le) Facharzt (der) specialist (de) spécialiste Kinderarzt (der) kinderarts (de) pédiatre (le) Krankenhaus (das) ziekenhuis (het) hôpital (l ; m.) Krankenkasse (die) ziekenfonds (het) mutuelle (la ) / caisse maladie (la) Attest (das) attest (het) attestation (l ; f.) Rezept (das) voorschrift (het) prescription (la) Apotheke (die) apotheek (de) pharmacie (la) GESUNDHEIT GEZONDHEID SANTÉ 20 21

12 Herzlichen Hartelijk Félicitations pour Glückwunsch gefeliciteerd votre anniversaire! zum Geburtstag! met uw verjaardag! Feierabend! Het werk zit er op. Fin du travail / de la journée de travail zur Geburt met de geboorte pour l anniversaire Ihres Sohnes! van uw zoon! de votre fils! zur Geburt met de geboorte pour l anniversaire Ihrer Tochter! van uw dochter! de votre fille! zur Hochzeit! met de bruiloft! / pour votre mariage! het huwelijk! zur Beförderung! et de promotie / pour votre bevordering! promotion! Wann haben Wanneer bent Quand avez-vous Sie Geburtstag? u jarig? votre anniversaire? Ich gebe einen aus! Ik trakteer! Je paie un verre. Ich möchte Sie Ik wil u voor Je (voudrais) zum Geburtstag mijn verjaardag vous invite(r) einladen. uitnodigen. à mon anniversaire. Vielen Dank Dank u wel Merci pour für die Einladung! voor de uitnodiging! votre invitation. Aber gerne! Graag gedaan! Volontiers. Bitte, gern geschehen! Met genoegen! Il n y a pas de quoi. Frohe Weihnachten! Zalig Kerstfeest! Joyeux Noël! Einen guten Rutsch! Een goed eindejaar! Terminer bien l année! Ein gutes Gelukkig Bonne Année! neues Jahr! Nieuwjaar! Wann haben Wanneer bent u Quand votre travail / Sie Feierabend? klaar met werken? journée de travail se termine-t-il /elle? Ihre Wohnung U heeft een Votre appartement gefällt mir leuk appartement. me plaît beaucoup. sehr gut. Bestellen Sie En vriendelijke Saluez votre femme Ihrer Frau einen groeten ook aan de ma part / schönen Gruß! uw vrouw. présentez à votre épouse mes meilleures salutations. Ich freue Ik verheug Je me réjouis déjà mich schon me al de participer auf die Feier / op het feestje / à la fête! die Party! de fuif! auf den Empfang! op de receptie! à la réception! Mein (aufrichtiges / Mijn (innige) Mes sincères herzliches) Beileid. deelneming. condoléances. Vielen Dank Hartelijk dank Un grand merci für Ihre Hilfe. voor uw hulp. pour votre aide! Gern geschehen! Graag gedaan! Il n y a pas de quoi! Keine Ursache! Zonder dank! De rien! FAMILIENEREIGNISSE FAMILIE EN GEZIN EVENEMENTS FAMILIAUX Frohe Ostern! Zalig Paasfeest! Bonne fête de Pâques! 22 23

13 Ich hätte gern Een kamer graag. Je voudrais une ein Zimmer. chambre s.v.p. Haben Sie noch Heeft u nog Vous avez encore Zimmer frei? kamers vrij? des chambres libres? Was kostet Hoeveel kost Combien coûte ein Zimmer? een kamer? une chambre? Wann gibt Hoe laat is Le petit déjeuner es Frühstück? het ontbijt? est à quelle heure? Einzelzimmer (das) eenpersoons- chambre simple (la) kamer (de) Bad (das) bad (het) bain (le) Toilette (die) toilet (het) toilette (la) Fernseher (der) televisie (de) télévision (la) / télé (la) Vollpension (die) vol pension (het) pension complète (la) Halbpension (die) half pension (het) demi-pension (la) Übernachtung (die) overnachting nuit et petit und Frühstück en ontbijt déjeuner (le) IM HOTEL OP HOTEL A L HÔTEL Doppelzimmer (das) tweepersoons- chambre double (la) kamer (de) Dusche (die) douche (de) douche (la) Frühstück (das) ontbijt (het) petit déjeuner (le) 24 25

14 Ist dort frei? Is deze tafel vrij? Cette table est-elle libre? Haben Sie Is er nog een Y a-t-il / noch Platz? plaats vrij? avez-vous encore de la place? Wo möchten Waar wil u Où voulez-vous Sie sitzen? gaan zitten? vous asseoir? Was möchten Sie? Wat zou u Qu est ce qui graag willen? vous ferait plaisir? Was darf es sein? Wat mag het zijn? Vous désirez? / Que désirez-vous? Ich hätte gern... / Ik zou graag... J aimerais Je prends / Ich nehme... Ik neem... je prendrai Bringen Sie Geeft u mij Donnez-moi mir bitte... alstublieft... s il vous plaît Zahlen, bitte! / Die Rechnung, bitte! De rekening, a.u.b! L addition s.v.p.! Kann man mit Kan ik met Puis-je payer Kreditkarte kredietkaart avec une carte bezahlen? betalen? de crédit? Speisekarte (die) spijskaart (de) carte (la) Getränkekarte (die) drankenkaart (de) carte ( la) des vins / des boissons Karte (die) kaart (de) carte (la) Frühstück (das) ontbijt (het) petit déjeuner (le) Tagesgericht (das) dagschotel (de) plat du jour (le) / menu (le) du jour Suppe (die) soep (de) potage (le) Kaffee (der) koffie (de) café (le) Tasse (die) kopje (het) tasse (la) Ein Kännchen een kannetje un petit pot de café / de thé Kaffee / Tee koffie / thee café au lait (le) Milchkaffee (der) koffie verkeerd (de) café au lait (le) Tee (der) thee (de) thé (le) Zucker (der) suiker (de) sucre (le) Milch (die) melk (de) lait (le) heiße Schokolade warme chocolat (le) (die) / Kakao (der) chocolademelk (de) chaud IM RESTAURANT OP RESTAURANT AU RESTAURANT 26 27

15 stilles Wasser (das) water (plat / eau (l ; f.) (minérale) bruisend) (het) plate / l eau pétillante (Belg.) Mineralwasser (das) mineraalwater (het) gazeuse (France) Fruchtsaft (der) fruitsap (het) jus de fruits (le) Orangensaft (der) sinaasappelsap (het) jus d orange (le) Apfelsaft (der) appelsap (het) jus de pommes (le) Cola (die) cola (de) coca-cola (le) / coca (le) Bier (das) bier (het) bière (la) Pils/ Pilsener (das) pils (de) pils (la), bière blonde Alsterwasser (das) / bier en panaché (le) / de la Radler (das) limonade samen bière avec de la limonade Wein (der) wijn (de) vin (le) Weinschorle (die) witte wijn en du vin blanc avec spuitwater samen de l eau pétillante Apfelschorle appelsap met du jus de pomme spuitwater avec de l eau gazeuse Schnaps (der) jenever (de) genièvre (le) Sekt (der) schuimwijn (de) vin mousseux (le) Pommes (frites) frieten (pommes) frites (les) (die ; Pl.) Kartoffeln (die ; Pl.) aardappelen pommes de terre (les) Reis (der) rijst (de) riz (le) Salat (der) sla (de), salade (la) slaatje (het) Fleisch (das) vlees (het) viande (la) Frikadelle (die) frikadel (de) fricadelle (la) / boulette (la) Steak (das) steak (de) steak (le) Schnitzel (das) schnitzel (de) escalope (l ; f.) Hähnchen (das) braadkip (de) poulet rôti (le) Fisch (der) vis (de) poisson (le) Ketchup (der) ketchup (de) ketchup (le) Majonäse (die) mayonaise (de) mayonnaise (la) Eis (das) ijs (het) glace (la) Kuchen (der) gebak (het) pâtisserie (la) / gâteau (le) Schlagsahne (die) / slagroom (de) crème fraîche (la) Sahne (die) (Belg.) / (crème) chantilly (la) IM RESTAURANT OP RESTAURANT AU RESTAURANT 28 29

16 Geschäftsessen (das) zakendineetje (het) repas d affaires (le) einen Tisch bestellen een tafel reserveren réserver une table Haben Sie heute Abend / Mittag schon etwas vor? Bent u vanavond / deze middag al iets van plan? Avez-vous déjà quelque chose de prévu ce soir / ce midi? Ich habe leider einen Termin. Ik heb jammer genoeg al een afspraak. J ai déjà hélas un rendez-vous. Ich möchte Sie zu einem Mittagessen / Abendessen einladen. Ik zou je graag deze middag / vanavond voor een etentje uitnodigen. Je voudrais vous inviter à dîner (Belg.) / à déjeuner (France) / à souper (Belg.) / dîner (France). Ja, sehr gerne. Oh ja, graag. Volontiers. Vielen Dank für die Einladung. Dank u wel voor de uitnodiging. Merci pour votre invitation. Bitte nehmen Sie Platz. Gaat u toch zitten. Asseyez-vous / prenez place. Lassen Sie uns anstoßen auf... Laat ons drinken op Buvons à / levons notre verre à/au Auf eine erfolgreiche / gute Zusammenarbeit! Op een succesvolle / een goede samenwerking! A une fructueuse / bonne collaboration! Zum Wohl! Gezondheid! A votre santé! Prost! Prosit / proost! A la vôtre (santé)! Darf ich einen Vorschlag machen? Mag ik een voorstel doen? Puis-je faire une proposition? Guten Appetit! Smakelijk / Eet smakelijk! Bon appétit! Sie sind mein Gast. U bent mijn gast. Vous êtes mon invité / hôte. Noch einen schönen Abend. Nog een goede avond verder. Bonne soirée. Danke gleichfalls. Dank u. Ik wens u hetzelfde. Merci, également / de même GESCHÄFTSESSEN ZAKENDINEETJE REPAS D AFFAIRES 30 31

17 Tut mir Leid, Frau / Herr telefoniert gerade, ist heute nicht da, ist in einer Sitzung. Het spijt me, mevrouw/mijnheer... is net aan het telefoneren, is er vandaag niet, is in vergadering. Hélas, Monsieur / Madame est en ligne, n est pas là aujourd hui, est en réunion Soll ich etwas ausrichten? Zal ik een boodschap doorgeven? Dois-je laisser un message? Möchten Sie eine Nachricht hinterlassen? Wilt u een bericht achterlaten? Voulez-vous laisser un message? Guten Tag, Peeters von der Firma Majatex Brüssel. Goeiedag, Peeters van de firma Majatex Brussel. Bonjour, Peeters de la firme Majatex à Bruxelles Kann ich Ihnen helfen? Waarmee kan ik u helpen? En quoi puis-je vous aider / vous être utile? Wie war nochmal der Name, bitte? Hoe was de naam ook weer, a.u.b.? Quel nom s.v.p. (Belg.) / je vous prie (Belg. + France) Entschuldigung, da muss ich die falsche Nummer gewählt haben. Excuseert u mij, ik zal het verkeerde nummer gedrukt hebben. Excusez moi, j ai fait un faux numéro Tut mir Leid, hier arbeitet keine Frau / kein Herr Het spijt me, hier werkt geen mevrouw /mijnheer... Désolé(e), Monsieur / Madame ne travaille pas ici. Könnte ich bitte Frau / Herrn sprechen? Kan ik a.u.b. met mevrouw/ mijnheer... spreken? Puis-je /pourrais-je parler à Monsieur / Madame Moment bitte, bleiben Sie am Apparat. Ogenblikje, blijft u aan de lijn. Un instant, restez en ligne Soll sie / er Sie zurückrufen? Zal zij / hij u terugbellen? Voulez vous qu il /elle (vous) rappelle? Wann kommt sie / er wieder? Wanneer komt ze / hij terug? Quand revient / rentre-t-il / elle? Frau / Herr ist in einer Stunde, morgen, Montag wieder da. Mevrouw/mijnheer... is over een uur, morgen, maandag terug. Monsieur / Madame revient / rentre dans une heure, demain, lundi. Worum geht es, bitte? Waarover gaat het, a.u.b.? De quoi s agit-il? Wer ist bei Ihnen für zuständig? Wie is er bij u voor de verantwoordelijk? Qui chez vous est responsable de / s occupe de? Welche Durchwahl hat Frau / Herr? Wat is het toestelnummer van mevrouw / mijnheer...? Quel est le numéro du poste (téléphonique) de Monsieur / Madame? Könnten Sie, bitte, etwas lauter / etwas langsamer sprechen? Zou u a.u.b. wat luider / wat langzamer kunnen spreken? Pourriez-vous parler plus fort? parler plus lentement? AM TELEFON AAN DE TELEFOON AU TÉLÉPHONE 32 33

18 Kann mich Frau / Herr, bitte, zurückrufen? Kan mevrouw/mijnheer... mij terugbellen, a.u.b.? Monsieur / Madame peut-il / elle me rappeler? Können wir einen Termin vereinbaren? Kunnen we een afspraak maken? Pouvons-nous fixer /convenir d un rendez-vous? Wann würde es Ihnen dann passen? Wanneer zou het dan voor u passen? Quand cela vous convient / arrange-t-il? Wäre es Ihnen recht am Freitag dem 13. (dreizehnten) um halb eins? Past het u op vrijdag de dertiende om half één? Le vendredi 13 à 12 heures 30 / à midi trente vous convient-il? Moment bitte, ich muss mal nachsehen. Ogenblikje, dat moet ik even nakijken. Un moment, je (dois) vérifie(r). Ja, das geht. Ja, dat gaat. Oui, c est bon / bien, cela va. Tut mir Leid, dann habe ich keine Zeit. Het spijt me, dan heb ik geen tijd. Hélas, je n ai pas le temps / je suis pris. Könnten wir den Termin ändern? Kunnen we de afspraak verplaatsen? Pouvons-nous changer la date / l heure? Ginge es am Montag um Uhr? Zou het op maandag gaan om uur? Lundi à 19 heures. Cela vous convient-il? Ich muss den Termin leider absagen. Ik moet de afspraak helaas afzeggen. Je dois hélas annuler le rendez-vous. Vielen Dank, dass Sie angerufen haben. Auf Wiederhören. Dank u voor het telefoontje. Dag. Merci d avoir appelé. Au revoir. Keine Ursache. Auf Wiederhören. Graag gedaan. Dag. Tot ziens. Il n y a pas de quoi / de rien. Au revoir. AM TELEFON AAN DE TELEFOON AU TÉLÉPHONE 34 35

19 Entschuldigung, darf ich mich vorstellen, mein Name ist Excuseer, mag ik me voorstellen, mijn naam is... Permettez-moi de me présenter, je m appelle / mon nom est Ich komme aus und arbeite bei in Ik ben van... en werk bij... in... Je viens de et je travaille chez à Ich habe Marketing studiert und arbeite als Einkaufsleiter. Ik heb marketing gestudeerd en werk als aankoopverantwoordelijke. J ai étudié le marketing et je travaille comme directeur des achats. sie / er arbeitet zij / hij werkt Il / elle travaille im Empfang (der) aan de receptie à la réception in der in de au service Verwaltung (die) administratie administratif im Sekretariat (das) op het secretariaat au secrétariat in der op de à la comptabilité Buchhaltung (die) boekhouding Bitte, meine Karte. A.u.b., hier hebt u mijn kaartje. Voici ma carte. Ich möchte Ihnen meine Mitarbeiter vorstellen. Ik zou u graag mijn medewerkers voorstellen. Je voudrais vous présenter mes collaborateurs. Angenehm. Freut mich, Sie kennen zu lernen. Aangename kennismaking. Enchanté. Heureux / ravi de faire votre connaissance. Wie bitte, wie war der Name noch mal? Excuseer, hoe was uw naam nu weer? Excusez-moi, quel était votre / son nom? in der in de Produktion (die) productieafdeling à la production in der op de au service des res Personalabteilung (die)personeelsdienst sources humaines in der Abteilung au service Forschung und in de recherche et Entwicklung (die) afdeling R&D développement im Vertrieb (der) in de verkoop / au service vente / distributie SICH VORSTELLEN ZICH VOORSTELLEN SE PRÉSENTER 36 37

20 in der Marketing- in de marketing- au service abteilung (die) afdeling marketing im Einkauf (der) in de aankoopdienst au service des achats im Materiallager (das) in het magazijn met grondstoffen, materiaal en onderdelen au stockage des matières premières et du matériel im Fertiglager (das) in het magazijn au stockage met afgewerkte des produits producten finis im Kundendienst (der) in de dienst na au service clients / verkoop / après vente klantendienst im Versand (der) in de verzendings- à l expédition dienst im Ausbildungs- in het au centre de zentrum (das) opleidingscentrum formation MAZARS in Deutschland: > Berlin > Düsseldorf > Frankfurt > München > Stuttgart Wirtschaftsprüfung. Steuerberatung. Outsourcing. Consulting. Entdecken Sie den Unterschied!

21 Entschuldigung, Peeters von der Firma Majatex Brüssel, wie komme ich zu Frau / Herrn? Excuseer, Peeters van de firma Majatex Brussel, hoe kom ik bij mevrouw / mijnheer...? Bonjour, je m appelle Peeters de la firme Majatex de Bruxelles. Où puis-je trouver Monsieur / Madame? Ich habe einen Termin um Uhr. Ik heb een afspraak om uur. J ai rendez-vous à 10 heures. Wie komme ich zum Leiter der kaufmännischen Abteilung? Hoe kom ik bij de chef van de commerciële dienst? Où puis-je trouver le directeur du service commercial? Kann ich hier warten. Kan ik hier even wachten? Puis-je attendre ici? J attends ici? Könnten Sie mir sagen, wer für die Kundenbetreuung verantwortlich ist? Kunt u me zeggen, wie hier de opvang van de klanten doet? Pouvez-vous me dire qui est le responsable du service clients. Kann ich hier telefonieren? Kan ik hier even bellen? Puis-je téléphoner? / passer un coup de fil? Wo kann ich ein paar Unterlagen kopieren? Waar kan ik een paar documenten kopiëren? Où puis-je faire quelques photocopies? Bis wann hat die Kantine geöffnet? Tot wanneer is de kantine open? Jusque quand le restaurant d entreprise est-il ouvert? Könnten Sie mir sagen, ob Frau / Herr im Haus ist? Kan u me zeggen of mevrouw / mijnheer... er is? Pouvez-vous me dire si Monsieur / Madame est là? Der Export-Drucker Vervierser Straße 97 B Eupen Tel.: 0032 (0)87 / printing@grenzecho.be SICH ERKUNDIGEN ZICH INFORMEREN S INFORMER 40 41